Historie Vesting Bourtange
Voor het ontstaan van de vesting moeten we terug naar de Tachtigjarige Oorlog. In de 16e eeuw beheersten onze voorouders de grondwaterstand nog niet. Grote onbegaanbare moerassen bedekten de helft van de huidige provincies Groningen en Drenthe. Die moerassen waren slechts op enkele plaatsen, harde zanderige passen, doorgankelijk, waaronder de ‘twee uur gaans lange, slechte pas’ over de plaats waar later Bourtange zou ontstaan. In maart 1580 kwam door het verraad van George van Lalaing, graaf van Rennenberg, de in 1577 door de Staten-Generaal benoemde stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, de stad Groningen in handen van de Spanjaarden. Later in het jaar 1580 gaf prins Willem van Oranje opdracht om een schans met vijf bastions aan te leggen op de zandrug in het moerasgebied op de grens met Duitsland. Over deze zandrug, of tange, liep de weg die de stad Groningen verbond met Lingen en Westfalen. De Spanjaarden gebruikten deze route onder meer om de stad te bevoorraden. De prins hoopte door het aanleggen van de schans deze belangrijke route te blokkeren, zodat de stad Groningen geheel geïsoleerd zou komen te liggen. Volgens het ontwerp van de Alkmaarse burgemeester en vestingbouwkundige Adriaan Anthoniszoon zou het een gebastionneerde vijfhoek worden. In april 1580 werd met het afgreppelen in het veld begonnen. In 1593 was de schans voltooid. Het binnenplein binnen de wal had een middellijn van 45 Rijnlandse roeden van 3,77 meter, dat is 168,85 meter. Over de punten der vijf in het moeras uitstekende bastions mat de schans ongeveer 300 Rijnlandse roeden, dat is 60 Rijnlandse roeden van bastionspunt tot bastionpunt. Een musketschot reikte in 1593 niet verder dan 6 Rijnlandse roeden, zodat men vanuit het ene bastion nog net de punt van het andere kon bestrijken. Toch zou het nog vele jaren duren voor de stad zich gewonnen gaf. In de tussentijd werd de schans versterkt. Na de reductie van Groningen tot de Unie van Utrecht op 23 juli 1594 werd de vesting Bourtange gekeerd, want zij diende niet langer om de stad te bedwingen, maar werd tot onderdeel van het naar het oosten gerichte frontier, waar de Spanjaard op Lingen was teruggetrokken. De schans werd aan de oostzijde uitgebreid met een kroonwerk, bestaande uit een bastion met aan weerszijden een halfbastion, alsmede met twee ravelijnen aan de westzijde en de noordzijde.
In 1619 werd overeenkomstig de nieuwste inzichten en de toegenomen vuurkracht van het geschut de hoofdwal verbreed en verhoogd. In 1631 kwam de regering van Stad en Lande tot het besef, dat het moeras rondom Bourtange begon te verdrogen. Om dit tegen te gaan besloot zij ten zuid-westen van Bourtange een rijsdam in de Ruiten A te leggen en het aldus gestopte bovenwater door een nieuw te graven kanaal, het Moddermansdiep, naar de vesting te leiden. De uitgegraven grond diende aan de noordzijde van het kanaal tot leidijk. In 1645 werden aan de oostzijde buiten het kroonwerk twee hoornwerken toegevoegd. In 1665 dreigde een inval van de Bisschop van Munster in Westerwolde. De schans op Bourtange was geheel vervallen, de palissaden waren omgestort, de doornheggen op de taluds waren afgestorven, de klap en de hamei voor de Friesse Poort waren neergevallen. Het garnizoen bestond slechts nog uit 50 man. Alles werd hersteld, het geboomte gekapt en het garnizoen versterkt met een compagnie krijgsvolk, waarvoor extra barakken werden gebouwd. De bisschop drong door tot Winschoten, maar slaagde er niet in Bourtange te veroveren. In 1681 bleek het moeras rondom de schans Bourtange geheel droog te zijn, doordat de boeren de leidijken hadden doorgestoken en sloten hadden gegraven en het moeras tot weiden en hoven hadden gemaakt. Het duurde tot 1737 voordat er op last van de Staten Generaal door ingenieur Pieter de la Rive een plan werd ingediend om de schans Bourtange weer in verdedigbare toestand te brengen. Dit plan werd in de jaren 1739 tot 1742 uitgevoerd. Aan de oostzijde werden twee ravelijnen en een halve maan toegevoegd. Het voorterrein werd gefatsoeneerd tot een glacis, zijnde een geleidelijk naar de vesting oplopend terrein, dat aan de oostzijde werd begrensd door een afgegraven natte horizon, groot 24 ha., welke 31 cm beneden de zomer-waterspiegel lag. Ook de bebouwing binnen de vesting werd toen geheel voltooid. Zo had de vesting haar grootste omvang bereikt.
Krijgshistorie tachtigjarige oorlog
De VKVB richt zich in beginsel op de periode 1568-1648 de tachtigjarige oorlog.
Het begin van de tachtigjarige oorlog heeft ook zijn oorsprong in Oost Groningen namelijk de slag bij Heiligerlee. Hier bonden twee broers van Willem van Oranje, Lodewijk en Adolf van Nassau de strijd aan met de graaf van Aremberg, wiens ambtszetel het slot te Wedde reeds door de broers was ingenomen. De slag werd een glorieuze overwinning echter Graaf Adolf liet hierbij het leven. Lodewijk trok op naar Groningen maar was gedwongen door de komst van het Spaanse leger, onder leiding van de hertog van Alva, terug te trekken naar Jemgum, waar hij smadelijk werd verslagen. Graaf Lodewijk en zijn broer Hendrik vonden beiden de dood op de Mookerheide in 1574. Willem Lodewijk, zoon van Jan de oude van Nassau, was een neef van Willem van Oranje en was samen met de zoon van Willem van Oranje, Maurits opgegroeid op het slot te Dillenburg.
Prins Maurits
Willem Lodewijk was sinds 1585 stadhouder van Friesland en Groningen, echter moest hij de provincie Groningen nog wel veroveren. Hiermee maakte hij in 1589 een aanvang door, als eerste schans in Groningen, Zoutkamp te veroveren. In 1593 veroverde Willem Lodewijk na een lange tocht wederom het slot te Wedde om vervolgens in Bourtange neer te strijken alwaar hij de voltooiing van de Vesting ter hand nam. Nog in hetzelfde jaar verscheen Verdugo, Spaanse gouverneur van de noordelijke gewesten, voor de vesting. Hij vond echter commandeur Gerrit de Jonge voor zich, die voor een maand provisie en ammunitie binnen de wallen had. Verdugo vertrok onverrichter zake. In 1594 veroverden Maurits en Willem Lodewijk de stad Groningen. Vanaf die tijd gold Bourtange als een van de frontier steden.